De periode van 1830 tot 1841 was die van de voorladers met vuursteenslot. De door België gebruikte buitenlandse vuurwapens waren in de beginjaren van de natie vooral van Franse of Nederlandse oorsprong. Hierbij mag men niet vergeten dat het latere België decennialang deel uitmaakte van die landen en dat veel dienstwapens indertijd door de Luikse industrie geleverd werden.
De “buitenlandse” werden zo snel mogelijk aangevuld met nieuwe, in België geproduceerde wapens. In eerste 3-4 jaar van het bestaan moesten er vooral grote aantallen geproduceerd worden. Productietoleranties, afwerking en controles waren vaak het kind van de rekening.
Vanaf 1835 was de Belgische situatie qua vuurwapens niet meer zo dramatisch als in die eerste jaren van het bestaan van het koninkrijk. Daardoor kon de prioriteit verschoven worden van kwantiteit naar kwaliteit.
- model 1777, veranderd

- Nederlands vestingsgeweer
- model An IX dragondergeweer

- model 1815 infanteriegeweer
- model 1815 sappeurgeweer
- model 1815 cavaleriekarabijn
- model 1816 (Frans) infanteriegeweer
- model 1816 cavaleriekarabijn
- model 1816 cavaleriekarabijn, met rail model 1834
- model 1816/22 cavaleriekarabijn
- model 1818 marinegeweer
- model 1825 (Nederlandse) cavaleriekarabijn
- geweer nr. 1 (normaal)
- geweer nr. 1 met beproefde materialen
- Belgisch geweer (van eerste kwaliteit)
- dubbelloopsgeweer van de jagers van Chasteler