De bolvormige projectielen verschoten uit een gladde loop waren weinig precies en hadden een zeer beperkte effectieve dracht. Vooral tijdens de jaren 1840, dus kort na de ingebruikname van percussiesystemen, overwoog de Belgische overheid om over te schakelen op gestabiliseerde projectielen uit een getrokken loop.
Rond 1825 werd hiervoor een oplossing gevonden de Franse officier Delvigne. Hij bedacht een principe waarbij het projectiel initieel van een iets kleinere diameter dan de loop zelf was en daardoor makkelijk te laden. Pas helemaal achteraan in de loop werd het vervormd zodat het zich tegen de loop zette.
De Belgische wapens die voorzien werden van trekken in de loop hadden normaal gezien een in afstand regelbare keep en een stalen korrel die op de loop zelf bevestigd was (in tegenstelling tot een plaatsing op de verwijderbare loopband).
- model An IX rijkswachtkarabijn, gewijzigd en getrokken
- model 1816/22 cavaleriekarabijn, gewijzigd en getrokken
- model 1815 infanteriegeweer, gewijzigd en getrokken
- model 1841 geweer, getrokken
- model 1841 percussiekarabijn van de cavalerie, getrokken
- model 1841 jagerkarabijn (Delvigne-Pontcharra), getrokken
- model 1842 karabijn van de jagers-verkenners van de burgerwacht, systeem Heurteloup-Delvigne
- model 1848 jagerkarabijn (Thouvenin)
- model 1853 getrokken percussiegeweer
- model 1853 getrokken geweer, gemaakt uit een model 1841